Mat zetten is soms niet zo makkelijk, zo bleek in de derde ronde van het HZ-toernooi in Vlissingen.
Wit kreeg zomaar een aanval in de schoot geworpen want hoe kan de eenzame koning hier het geweld van zware stukken ondersteund door de cavalarie afwenden? Eigenlijk wint bijna alles en toch kreeg ik het niet rond.
31.Dg8+ Kh7 32.Pf4+ Kf6 Hier begon het twijfelen, want wat is een goede zet? Na 33.Ph5+ Ke6 kan wit kan niet met de dame op g7 slaan omdat de toren hangt (maar met het paard slaan wint ‘simpel’ als je maar ziet dat na 34.Pxg7+ Kd6 35.Dxf7! de toren indirect gedekt staat). Dus maar 33.Pxd5+ Ke6 34.c4 De engine vindt het allemaal prima, alle wegen leiden naar Rome bij zoveel rekenkracht. De mens kijkt naar de klok en bevrijdt de toren na 34…Lc6 35.Td8. Het fraaie 35.Te8 leidt tot winst, maar ik kreeg niet alle varianten rond. Na 35..Lxd5 36.cxd5+ Kf6 wordt het al lastiger. De engine speelt de moeilijke zet Dh7 om met Tg8 voort te zetten. Veel te diepzinnig voor mij en na het platte 37.De8?! De7
zijn er alleen nog diepe computerzetten voor een klein voordeeltje. Na dameruil werd het toreneindspel, zoals het gezegde voorspelt, gewoon remise. Vanuit de eerste diagramstelling was Dh8+ gevolgd door Pf4+ en Tg8 wel zo eenvoudig geweest: pion g7 valt en als het geen mat wordt dan toch winst van nog een paar pionnen. Een laf excuus is dat op de zondag zowel ronde 2 als 3 wordt gespeeld, en ’s ochtends had GM Ikonnikov mijn brein al geroosterd, waarover straks meer.
In ronde 8 was het dan een echt mat, ook al zag het er na matig openingsspel en een moment van wederzijdse schaakblindheid niet echt veelbelovend uit, tot de partij kantelde.
Wit creëert nu nog wat tegenspel met 30.Tb7 maar zwart is net op tijd en rookt de koning uit. 30…Df2+ 31.Kh3 (na 31.Kh1 is Pxg3+ en ophalen van de toren goed genoeg) 31…Pg5+ 32.Kh4 Dxh2+ 33.Kg4 Dh3+ 34.Kf4 Tf8+ 35.Ke5 en onder de goedkeurende blik van Rob Duijn, die even was komen buurten, mocht ik 35…De6# uitvoeren.
Niet echt moeilijk, wel lekker om op vijf uit acht te staan, zodat een plusscore al in de tas is en theoretisch de magische 6 uit 9 nog binnen bereik. Daarvoor moest een Canadese CM worden ingepakt, die opmerkelijk genoeg, nog geen enkele 2000+ speler had getroffen. Maar wat is vreemd in een groep van 240 schakers met een ELO-range van zo’n 1400 punten ingedeeld met klassiek Zwitsers. Er lagen dus mogelijkheden en al helemaal toen de volgende stelling op bord kwam.
Zwart kan natuurlijk op d4 slaan maar na 28…Dxd4+ 29.Dxd4 Txd4 komt 30.Te8! en de loper op b7 is niet gelukkig. Met goede techniek moet wit dit kunnen winnen. Pion d4 loopt niet weg, dus 28…Lc8 lijkt logisch als je met zwart wilt winnen. Helaas voor hem verliest dit geforceerd na 29.d5! en er dreigt een gemeen aftrekschaak. Na 29…f6 30.Pe4 Dc7 is 31.Pxf6 nauwelijks een stukoffer te noemen. Er volgde nog 31…Kxf6 32.Te6+ (als ik had geweten dat ik dit stukje zou schrijven had ik vast wel 32.Tf5+ met mat in enkele zetten gevonden) 32…Kf7 33.Df6+ Kg8 34.Te7 Dxe7 35.Dxe7 en erger dan de materiaalverhouding is de hopeloze positie van de zwarte stukken.
Na 35…Txd5 volgde nog 36.Lc2 en de dreiging Lb3(+) was voldoende voor het punt. Het onmogelijke was dan toch gebeurd: zes puntjes in een negenrondig Zwitsers toernooi, voor de eerste en zo goed als zeker laatste keer.
Je zit natuurlijk niet altijd aan de goede kant van het bord als het op mat aankomt. Slava Ikonnikov deed wat grootmeesters meestal doen met schaakamateurs. Als de stelling complexer wordt en de bemeten tijd krapper, sterke zetten blijven doen en een winnend plan op het bord toveren. Het ging een tijd gelijk op, maar aan het eind stond het toch zo:
Geef een reactie